Er was eens een mier.
Het was winter.
De mier had koud.
Hij ging warme chocomelk drinken.
Daarna ging hij tv kijken.
Hij vond het te koud om op stap te gaan.
Opeens was er storing op de tv.
De mier was geschrokken.
Hij trok snel zijn muts aan en ging buiten eens kijken.
Er was een kabel losgekomen door alle sneeuw.
Er zat niets anders op dan een boekje te lezen of naar een verhaal te luisteren.
De mier vond het best gezellig.
Joshua